Bert in Sarajevo

Wanneer ik Gent verlaat, ziet de stad er als een slagveld uit. Lege pleinen met kapotte bekertjes, enkelingen met troebele ogen. De Gentse Feesten hebben de stad verminkt met uitgebrande sigarettenpeuken en aangeplakte urine. Mijn lichaam ligt ergens verspreid over de Vlasmarkt. Het lijkt mij niet meer dan gepast dan om naar een naoorlogse stad te gaan, een stad die mijn kater na het geweld zou begrijpen.

Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië-Herzegovina, lag van 1992 tot 1995 onder vuur door het Servische leger van Milosevic. Vanuit de regering was eerder beslist om Joegoeslavië op te splitsen in verschillende landen, tegen de zin van Servië. Sarajevo werd drie jaar vanuit de omsingelende heuvels belegerd. In 1995 werd het Sarajevo Film Festival opgericht, deels als beweging tegen het conflict; de eerste editie vond tussen de belegeringen plaats. Vijftien jaar na datum is het festival verder gegroeid dan zijn oorspronkelijke bestaansreden. Het is een van de grootste festivals van de Balkan, een ontmoetingsplek voor zowel industrie als publiek.

Ik kom op woensdagnamiddag in mijn hotel aan. ‘Waar zijn we precies?, vraag ik aan de receptioniste. Ze tracht de kaart zo goed mogelijk te bekijken, tot toegeknepen wimpers toe, en wijst dan een onbestemd plekje aan, alsof ze het verzint. ‘This street doesn’t exist, it was only built after the war’. Sarajevo en hotel Safir in het bijzonder dragen meteen mijn allergrootste sympathie weg. Ondanks de gruwelijke connotaties die Sarajevo oproept, ben ik gestationeerd in een bijzonder gezellig stuk van de stad. Kleine, zonovergoten straatjes vol cafeetjes, restaurants, terrasjes en winkeltjes. Ik zoek het centrum van het filmfestival op en vind die in een straat die wel bestaat. Het is een statig kasteeltje, als de woonst van een prins. Aan de ingang staan politieagenten en twee brede mannen in kostuum. Ik word gefouilleerd en gescand. When in Rome, denk ik, stel me geen vragen en laat me gewillig doen.

De ruimte waar ik mijn accreditatie afhaal, die me toegang zal geven tot de films en de evenementen, is een grote, statige, Victoriaanse ruimte. Naast de balie staat een podium met grote rode zitzakken; in de hoek een gemaskerde vleugelpiano. Het zit hem in de details, ook in het festivalprogramma. Er worden thematische stadswandelingen georganiseerd voor de professionelen en in de docu corner op het festivalterras kan iedereen die een oplossing meent te hebben voor een sociaal probleem zijn zegje doen voor een camera. De Raad van Europa selecteert de beste en zal die op hun site zetten.

Het Sarajevo Film Festival is een bijzonder belangrijk festival voor de lokale industrie. Het grootste deel van de professionelen die er rondlopen en de films die er spelen komen uit Bosnië, Servië, Kroatië, Roemenië en Bulgarije. De Balkanlanden hebben een eigen overlegplatform, het Regional Forum. Daarin trachten professionelen uit de die landen gemeenschappelijke oplossingen te zoeken voor uitdagingen in financiering, productie, distributie, promotie van hun films.

De eerste dag bestaat uit plenaire sessies; dag twee uit werkgroepen. Ik ondervind dat de filmindustrieën uit Oost-Europa anders zijn dan de Westerse. Er is amper geld genoeg, soms zelfs geen officieel filmfonds, om een film te maken, waardoor samenwerking met buurlanden een noodzakelijkheid is. Dit overlegplatform wordt om die reden serieus aangepakt. Naast een reflectie, draagt het festival op twee manieren actief bij tot de audiovisuele industrie. Ten eerste is er CineLink. Dit is een matchmaking waarin producenten met een project in ontwikkeling in individuele vergaderingen samengebracht worden met potentiële coproductiepartners, distributeurs en andere financiers – gelijkaardig met Cinemart op het Filmfestival van Rotterdam. Ten tweede is er de Sarajevo Talent Campus. Dit is een afsplitsing van de Berlinale Talent Campus, waarin jong Balkantalent gevoed wordt met een zesdaagse workshopreeks. Het gaat om een selectie van telkens vijftien acteurs, regisseurs en producenten. Sommige sessies zijn open voor het grote publiek.

Maar een filmfestival draait vooral rond de vertoning van films en die zijn er in overvloed. Op dag één is er een openluchtscreening van de Roemeense Zilveren Beer winnaar If I want to whistle, I whistle. Het gigaplein zit gigavol. De film is een droge versie van Dog Day Afternoon en het publiek lacht wanneer ik dat niet doe – ‘People from here laugh at different things’. Iets later heb ik op het dak van een groots communistisch gebouw een gesprek met mijn nieuwe vriend Stanislav over grotklimmen. Onder ons vindt het feestje van CineLink plaats, met op het podium de ethnogroep Baba Zula. Het wordt een koude avond en ik loop een verkoudheid op.

Op dag twee een andere openluchtfilm – ik had betere ideeën kunnen hebben –, deze keer op een basketbalterrein in de buitenwijken van Sarajevo. De taxirit duurt meer dan een halfuur en we betalen minder dan 10€. De nacht verbergt de kogelgaten in de grote appartementsblokken langs de kant van de weg. You Will Meet A Tall Dark Stranger van Woody Allen was eerder te zien in Cannes. Een gemiddelde Woody Allen; lukewarm noemt iemand het. Ik noem dat een mooi woord. 

Om 23u45 ga ik naar City of Life and Death kijken, mij aangeraden door een medewerker van Offscreen, het Brusselse festival van de ontspoorde film. Het is een gestileerde, maar bruut realistische dramatisering van het Bloedbad van Nanking. In 1937, tijdens de Tweede Chinees-Japanse Oorlog, viel het Japanse leger de Chinese stad binnen en vermoordde het 300.000 inwoners. De Japanners waren bloeddorstig; ze verkrachtten vrouwen en kinderen en moordden willekeurig. De zwart-wit film eindigt rond 2u30. Stanislav moet elders heen en ik wandel alleen naar de straat die niet bestaat. Slapen zit er niet in.

De volgende dag is er Pack and Pitch, waarin een selectie van vier mensen uit de Talent Campus hun lopende filmproject mogen presenteren voor een ruimte vol potentiële partners en investeerders. ’s Avonds zie ik nog You, My Joy, een zeer bijzondere Duits-Oekraïense-Nederlandse film van Sergei Loznitsa, een vermaarde documentairemaker. You, My Joy lijkt een Oost-Europese versie van You The Living. Het deelt het anekdotische karakter van de Zweedse film, maar wisselt de koude toon in voor een wreedaardige. Het verhaal wandelt mee met de personages in plaats van omgekeerd; het publiek volgt de kruisende wegen van toevallige ontmoetingen.

Mijn weg naar huis wordt enkel onderbroken door een intentionele ontmoeting met de vrouw van het kebabkraam. Ze is bijzonder onvriendelijk en ik gun het haar. Ik eet mijn pita in de kleine straat die ondanks de nacht in een okerkleur baadt. Die nacht doe ik geen oog dicht en zet mijn alarm om 5u30 af, een kwartier voor hij zou afgaan. Tijdens de rit naar de luchthaven, wanneer de zon opkomt, kan de stad zijn geschiedenis niet verbergen; appartementsblokken, hoog en alleen, verminkt met een ontelbare massa kogelgaten.

 

Bert Lesaffer